Dood weermiddel en andere verhalen – F.B. Hotz3 min read

Dood weermiddel en andere verhalen is waarschijnlijk het enige literaire werk ter wereld waar al in de openingszin het woord ‘Hoogheemraadschap’ in voorkomt. Het eerste verhaal in de bundel is het relaas van een ontwerper van verdedigingswerken, halverwege de negentiende eeuw. Met zijn loopbaan wil het niet echt vlotten, en met zijn huwelijk evenmin. Zijn levenswerk is ‘Post 7’, een ‘verdedigbaar wachthuis’ dat al snel te verouderd is om Fransen of Pruisen tegen te houden. De ontwerper woont met zijn snerende vrouw in een afgelegen huisje aan de rivierdijk. Hij zou niet willen dat zijn zoon ook dit werk zou kiezen.

Zelf was ik simpel genoeg voor dit vak. Ik schranste niet, zoals de baron, ik zoop zelden of nooit. Ik hield van werken en van de dingen die de geest stelt in het landschap eigenlijk meer dan van nabije mensen. Voor mij was afzondering geen kunst. Ik hield van m’n geboorteland; echt en niet aangepraat op de academie. Het was hier mooi aan de dijken, aan de rivier; ik geef niet veel om de natuur op zich, maar de dammen zijn mooi, de keringen, de gemalen, de brug, de boten, de kassen, de boerderijen, de stallen en, toch ook, bij regen en schele zon: de lucht. En de post, in z’n strakte en afzondering, die werd ook mooi.

Tegen het einde van zijn leven ziet hij dit ‘dood weermiddel’  nog één maal terug en mijmert hij hoe hij jaar in jaar uit voor de post had gevochten:

(…) tegen burgerlijke en militaire autoriteiten, tegen de Dijkgraaf, polderbesturen, Hoogheemraadschap, Waterstaat en Domeinen, tegen wethouders en grondbezitters, tegen het ministerie, de kamer, de Opzichter der Fortificatiën, de Inspecteur Generaal en de Koning. En tegen mijn vrouw.

Het volgende verhaal speelt in de jonge jaren van de auteur. Daar tekent hij zijn herinneringen op aan een concert van de jazzband waarin hij speelde. Dat optreden, op een middelbare school, loopt volledig uit de hand. Daar blijkt F.B. Hotz een neus voor te hebben: gebeurtenissen waaraan mensen vol optimisme en goede zin beginnen, maar die onvermijdelijk ontaarden in een tragische mislukking. In sommige verhalen gaat dat over incidenten, in andere over hele levens.

Een woord dat Hotz vaak gebruikt is ‘bête’. Dat geeft enigszins aan dat het verhalen zijn, geschreven in een ander tijdperk. Het menselijk drama is echter universeel en het taalgebruik is prachtig, met rake typeringen als: ‘[hij] lachte zich alweer kraaienpoten’ en ‘[hij zweeg] als een die zijn mond kan houden en het leven kent. Ik voelde dat hij geheimen kon bewaren: hij  had permanente c’est la vie-wenkbrauwen en een genepen mond van bewust voor zich houden. Hij had de kop van een halfboze plattelandsdokter.’

Niet zo bête is de vijftienjarige Neeli, die zich in het verhaal ‘De demonstratie’, over een aviatische show in een dorp aan de Lek, ten tijde van de beginjaren van de luchtvaart, ontpopt tot een lolita in de polder. Aandacht voor vrouwelijk schoon, jong en rijp, is een andere constante in de verhalen van F.B. Hotz, bij wie getrouwde mannen vaak stiekem naar knappe vrouwen loeren, waaronder actrices, verpleegsters en treinreizigsters.

Zoals eerder gezegd heeft Hotz oog voor mensen die net geen succes hebben, of zijn ingehaald door de jongere generatie. Een van hen is de oude architect uit het verhaal ‘Verkalking’:

In de vage morgenuren wachtte hij weliswaar steeds op eenvoudige concrete dingen, maar niet uit die kleine gebeurtenissen zelf bestond zijn tegenwoordig leven. Het wachten er op was de kern geworden en die besognes rustpunten voor een ontevreden vermoeidheid eerder dan noodzakelijke handelingen.

Het falen wordt telkens ‘droef, maar steeds gewender’, berustend aanvaard,. Aan alles kun je merken dat de schrijver, die met deze bundel debuteerde in 1976, over ruime levenservaring beschikte. Hij was op dat moment vierenvijftig jaar. Er zouden nog vele verhalenbundels en een roman volgen.

Dit vind je misschien ook leuk...

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *