Een ontgoocheling – Willem Elsschot4 min read
In de novelle Een Ontgoocheling weet Willem Elsschot weer met weinig woorden een hele wereld te scheppen. Ed’ Korlaar noemde hem ooit ‘de kampioen van het uitgebeende proza’, maar dat klinkt mij te negatief. Hoe zeer ik ook houd van de barokke kronkelzinnen van Vestdijk, schrijvers die niet veel woorden nodig hebben, zoals dus deze Willem Elsschot, maar ook F. Bordewijk of Maria Dermoût, behoren beslist ook tot mijn favorieten.
Er zitten meerdere ontgoochelingen in het verhaal, waaronder de afgang van vader De Keizer als voorzitter van de kaartclub De Lustige Whistspelers, de teleurstelling van moeder als zij vader betrapt wanneer hij met slager Van Tichelen het ontuchtige lokaal de Empire Tavern bezoekt, en de loopbaan van hun zoon Kareltje, die advocaat had moeten worden maar bij gebrek aan leerprestaties en onvoldoende kennis van de Franse taal afzakt tot loopjongen van een drukkerij.
De in de kiem gesmoorde loopbaan van de zoon leidt tot verdriet, boosheid en schaamte bij de vader. Hij was aanvankelijk toch zo trots op zijn jongen:
Vroeger mocht Kareltje slechts af en toe een slokje nemen uit het glas van zijn vader, doch toen hij negen jaar was, kreeg hij één glas bier voor iedere vier à vijf glazen, die De Keizer dronk. (…) Het laatste halfuur dronk De Keizer twee glaasjes jenever om den bitteren biersmaak uit zijn mond te krijgen, maar van die borrels moest Kareltje afblijven.
Tijdens zijn eerste dag op de drukkerij wordt Kareltje bij wijze van initiatieritueel ‘gefotografeerd’: een van de oudere jongens buigt met zijn ellenbogen op zijn knieën voorover en beeldt daarmee een ouderwets fototoestel uit. Zo’n camera op een driepoot, waarbij de fotograaf zijn hoofd onder een donkere doek doet om de camera te richten. Kareltje moet gehurkt achter de jongen kruipen en zijn hoofd onder diens kiel steken, bij het achterwerk. Zodra Kareltje met zijn neus dicht bij de ‘lens’ zit, laat de ander een scheet in zijn gezicht.
Als lezer heb ik een vreemde voorliefde voor fraaie opsommingen en in Een Ontgoocheling kwam ik eindelijk weer een mooie tegen:
Snikkende dronkaards, vechtende honden, fluitende gevelschilders, stofzuigmachines in werking, hollende spuitgasten, het openstaand mangat van een rioolering, een snoeiende tuinman in de boomen, het op de been helpen van een gevallen paard, niets ontging zijn aandacht en van op een afstand zag Kareltje hoeveel tijd er ongeveer mee om te krijgen was.
Kareltje lijkt in deze fase op Kees de jongen, of Japi uit De uitvreter van Nescio, of de hoofdpersoon uit Honger van Knut Hamsun. Zijn vader is nog steeds woest dat zijn zoon geen advocaat zal worden, want hij heeft het al verteld aan alle heren van De Lustige Whistspelers en men zal hem uitlachen als de waarheid aan het licht komt.
Het was een strijd tusschen vader en zoon, die maanden duurde, doch tegen Kareltjes tactiek was geen kruid gewassen. Reeds in ’t enkel schellen van den jongen, als hij thuiskwam, lag een leven van boetedoening opgesloten. Hij veegde zijn schoenen zóó lang schoon tot er werkelijk geen korrel meer aanzat en toch deed hij ’t niet ruw genoeg om hem ’t verslijten van de mat te kunnen aanrekenen. De kamer binnenkomend zei hij met zacht verwijtende stem ‘dag pa, dag ma’ en nog stiller ‘dag Marieken’. Verder niets. Uit zijn ‘dag Marieken’ sprak duidelijk de klacht ‘ik hoop dat jou een beter lot beschoren is’.
De verkoop van de door vader gemaakte sigaren verloopt niet al te best. Hij maakte geen reclame, schrijft Willem Elsschot droog, die later zijn brood verdiende in de reclamewereld. Meende hij bij het schrijven van Een ontgoocheling in ernst dat een ondernemer zonder reclame te maken niet verder komt, of was het ironie? Bij hem weet je het nooit. Misschien vallen ironie en ernst wel samen bij Willem Elsschot, die als schrijver zelf net zo weinig succes had als Kareltje’s vader als sigarenfabrikant. Pas acht jaar na de eerste publicatie in een tijdschrift verscheen deze novelle in druk, als tweede boek van Willem Elsschot, na Villa des Roses. Voor een deel had die vertraging te maken met de Eerste Wereldoorlog, maar toen het langverwachte boek eindelijk alsnog in de winkel lag, werd het nauwelijks opgemerkt door lezers of recensenten.
Arjan Fortuin noemt Willem Elsschot ‘de meest levende schrijver van het Nederlands taalgebied, ook al omdat zijn boeken door hun geringe omvang en grote amusementswaarde een permanente plaats op de leeslijsten van middelbare scholieren hebben.’ Die uitspraak is al weer van een tijdje geleden. Of Willem Elsschot nog steeds zo veel wordt gelezen onder scholieren is de vraag, maar voor literaire fijnproevers staat hij nog steeds bovenaan.
Recente reacties