Extase – Louis Couperus2 min read

In Extase beschrijft Louis Couperus het ontstaan en eindigen van een liefde tussen een rijke jonge weduwe en een dandy. Cecile, want zo heet ze, heeft alle tijd om te peinzen en te piekeren. Als er iets moet gebeuren, al is het maar het aansteken van de lamp, slaat ze op een zilveren gong en draaft er ijlings een bediende binnen. Van dat gepeins en gepieker doet Couperus uitgebreid verslag, bladzijden lang.

Zij had pijn, haar ziel leed, en het scheen haar toe, dat haar ziel leed voor het éérst, misschien omdat, voor het eerst, die ziel niet zichzelve was geweest maar een ander. Het scheen haar toe, dat een andere vrouw tevoren met hem, Quarts, gesproken had. Een hoge vrouw: een vrouw van illusie – de vrouw die hij in haar zag; – en niet de vrouw, die zij was: een nederige vrouw, een vrouw van liefde.

Heel plat gezegd wil Cecile niets anders dan flink genomen worden (ze wil ‘zijn beest! Zijn beest…!’), maar dat doet Quarts al met de sloeries waarmee hij regelmatig aan de zwier gaat. Cecile ziet hij nu juist als een madonna, een onbevlekte heilige. Ziedaar de tragiek van Cecile.

Het klinkt als een deeltje uit de Bouquetreeks, maar dan zonder happy ending, en dat is het ook, zij het dat het navelstaren van hoog niveau is.

Toen kwam iets over haar drijven als een somberheid van wolken en zij huiverde voor wat eensklaps door haar heen klotste: een brede stroom van zwartheid, als lag er veel modder op de bedding van die stroom, als borrelde die modder naar boven in troebele kringen, die groter werden en groter! En zij schrikte voor die stroom en wilde hem niet meer zien, maar hij gulpte over haar landschappen – vroeger zo helder met kimmen van licht! – nu, met een lucht van inkt daarboven gesmeerd als vuile nacht (…) demonisch woedde het door haar heen als een orkaan van de hel, stormvlaag van zinnenpassie, die opblies uit de donkerte van het landschap en de troebele golven van de stroom zweepte óp naar die lucht van inkt.

De extase uit de titel wordt bereikt als ze samen een avond in de (Scheveningse) Bosjes zitten. Hij kust heur haar en zij zijn voorhoofd. In hallucinante bewoordingen, die niet lijken te stoppen, alsof hij volkomen high is, beschrijft Couperus dit opperste geluk, in het duister, dat licht was, het zonnestralende geluk, de weemoed en de treurigheid. 

Dit vind je misschien ook leuk...

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *