Gekkenschemer – Louis Ferron3 min read

Tijdens de coronatijd beleefden complottheorieën een nieuwe vlucht. Maar er is niets nieuws onder de zon. Dit leren we ook uit deze wonderbaarlijke roman Gekkenschemer van Louis Ferron, voor het eerst uitgegeven in 1974:

Daar gingen vele geruchten over. Het ene al waanzinniger dan het andere. Sommigen zeiden dat hij Ahasverus was, die zijn ziel aan de duivel had verkocht om eindelijk rust te vinden. Anderen hielden het er op dat zijn vader, die kabbalist zou zijn geweest, kinderoffers had gebracht om de schitterende carrière van zijn zoon te waarborgen. Weer anderen vertelden dat hij zelf kabbalist was en dat hij, samen met de koning, op donkere nachten de bergen introk om, in een voor iedereen ontoegankelijke jachthut, geheime rituelen te beoefenen. Onder de boeren ging het verhaal dat men de koning en Wahler meermalen in een brandende koets, getrokken door zilveren eenhoorns, over bergkloven en ravijnen had zien vliegen.

Het verhaal speelt in een klein Duits koninkrijk ten tijde van Bismarck, dus tegen het einde van de negentiende eeuw. In de roman staan twee kunstenaars centraal: de kleine sjacheraar, Ferdinand, die zo graag hofzanger wil worden en de grote Hofzanger, in wie we Richard Wagner kunnen herkennen. De vorst is Ludwig II van Beieren. Beide namen worden al weggegeven op de achterflap van het boek.

Ferdinand is tevens vogelgeluiden-imitator. Als zijn droom om voor de koning te mogen zingen uitkomt, ontaardt dat al snel in een nachtmerrie. Hij wordt het slachtoffer van de koning en van de schone jonkvrouw die hij aanbidt. Die laatste blijkt helemaal niet zo kuis en rein te zijn.

Ferdinand krijgt bepaalde fotografieën onder ogen die een klein inkijkje geven in wat er zich achter gesloten deuren op het hof afspeelt. Tijdens het bekijken van de foto’s hoort hij een snuiven. ‘Een snuiven als van een worstelaars op een jaarmarkt. Een niet uitgesproken woede van kerels met een rood waas voor de ogen. Loeren, tasten, grijpen; en als er niet altijd politie bij aanwezig zou zijn: wurgen.’ Dit heeft meer te maken met zweet en weinig met de gesluierde liefde die hij haar toedraagt.

Tegenover de idealistische Ferdinand staat de cynische Hofzanger Wahler:

Wahler snoof verachtelijk. ‘Ferndinand, laat me je één ding over de liefde leren en dat is tevens het enige dat over de liefde te vertellen valt. Liefde is op haar best dwingelandij en hebzucht. Machtswellust en veroveringsdrift.’

Onbaatzuchtige liefde vindt Ferdinand bij Zuster Anna, die zowel verheven als aards is, met etterende wonden en bittere luchten die aan haar kruis ontstijgen. Haar heiligheid balanceert dikwijls op de rand van de zonde. Uiteindelijk wordt het slachtoffer zelf dader. De kunstenaar gaat ten onder aan de konkelaars en wordt vertrapt door de macht. Maar de kunstenaar heeft zelf ook macht gehad en was daarmee niet te vertrouwen.

Uit de citaten moge blijken wat een bijzonder boek Louis Ferron met Gekkenschemer heeft geschreven. Een boek dat totaal los staat van grauwe polders en laaghangende bewolking, nauwe klinkerstraatjes met spruitjeslucht om zes uur ‘s middags, kortom een boek dat heel anders is dan de gemiddelde Nederlandse roman.

Dit vind je misschien ook leuk...

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *