Het getal Fu – Ayu Utami6 min read

Naast een eigen stijl en fraaie zinnen heeft een goede roman een geloofwaardig, meeslepend verhaal nodig. Meer dan goed wordt een roman pas als het boek je aan het denken zet, als je tijdens en na het lezen gaat associëren. Je verbindt dat wat je leest met wat je uit eigen ervaring kent: mensen, situaties, begrippen, boeken die je eerder las, dromen, fantasieën, kortom: met je leven.

Het zijn niet louter feiten die je opneemt, een roman is geen studieboek met informatie; door wat je leest in de roman te verbinden met wat je weet ontstaat iets nieuws.  Je bewustzijn wordt verruimd, je kennis verrijkt, je inzicht vergroot. Het resultaat is voor elke lezer anders, uniek en kan niet worden voorzien door de schrijver. Lees je dezelfde roman later nog eens, dan is dat wat ontstaat weer anders.

Dit alles kan natuurlijk ook gebeuren als je een film kijkt, maar toch is dat niet hetzelfde. Een boek lees je meestal niet in één keer. Je leest een stukje en legt het neer. In de tussentijd, terwijl je heel iets anders doet, misschien zelfs als je slaapt, werkt de roman door in je geest. Dat is volgens mij het wezen en de kracht van een echt goede roman.

Laat ik vast verklappen dat Het getal Fu wat mij betreft aan alle voorwaarden van de betere roman voldoet. Het verhaal gaat over de jonge Indonesische bergbeklimmer Sandi Yuda in de tijd net na de val van dictator Soeharto, de legerkommandant die van 1966 tot 1998 de absolute macht had in de republiek. De hoofdpersoon raakt in de ban van zijn nieuwe vriend Parang Jati, een leeftijdgenoot met een bijzondere achtergrond die niet alleen een andere kijk op het klimmen heeft, maar op het leven en de politieke ontwikkelingen in Indonesië.

Het getal Fu is een rijk boek met vele lagen. Zoals in Zuid-Amerika het katholicisme is gebouwd op de fundamenten van het plaatselijke geloof, waarbij Maria nauwelijks iets anders werd dan een nieuwe naam voor Pachamama, Moeder Aarde, zo is dat ook op Java gebeurd, maar dan meerdere malen, waardoor het oeroude Javaanse geloof voortleeft in en met het hindoeïsme, het boeddhisme, taoïsme, het christendom en boven alles (en in toenemende mate) de islam. Dit is een van de boeiende thema’s in deze roman.

De verspreiders van het nieuwe geloof, in Zuid-Amerika de priesters van het Vaticaan, (gesteund door de zwaardmacht van het Spaanse geboefte) en op Java de islamitische geloofsverspreiders (geenszins gesteund door de Nederlandse machthebbers, maar door hen onverschillig met rust gelaten omdat de winst niet in gevaar kwam) beseften wel dat oeroude tradities niet makkelijk vervangbaar zijn. Zo bleef het wayangspel bestaan, maar werd het aangepast om het te verzoenen met de islam.  

De geschiedenis van Java zie je niet alleen terug in het geloof, maar ook in de Indonesische taal. Oude begrippen komen uit het Sanskriet, zoals het woord voor student: mahasiswa. Woorden voor levensbeschouwelijke zaken hebben vaak een Arabische oorsprong, zoals takdir, het (levens)lot. Veel praktische zaken worden nog steeds aangeduid met Nederlandse woorden, zoals rekening, notaris, opname, ongkos (onkosten), doorsmeer en onderstel.

Een verschil tussen Zuid-Amerika en Java is dat in de West de katholieke kerk haar macht allang verloren heeft, terwijl op Java de orthodoxe invloed, gesteund door Arabische oliedollars, alleen maar groter wordt. Juist generaal Soeharto kon als alleenheerser die orthodoxe invloed beteugelen (en dat deed hij ook), terwijl nu, in een democratie (waar wij in het westen zo’n voorstander van zijn), de meerderheid het voor het zeggen heeft en het lot van andersgelovigen onzekerder wordt.

Let wel, Zuid-Amerika komt totaal niet voor in Het getal Fu, maar dit zijn gedachten die de roman in mij (en misschien alleen in mij) opwekt. En er is nog veel meer. Het boek is opgebouwd in drie delen: modernisme, monotheïsme en militarisme. Het modernisme wordt vergeleken met de oude mystiek van het eiland. De diepte van de Javaanse beschaving wordt, hoewel inmiddels half vergeten, nog steeds overgeleverd in mythes, legenden en gebruiken.

De lezer krijgt een glimp te zien van de Javaanse wijsheid, zoals het begrip ‘eling lan waspada’, vrij vertaald: leef bewust en voorzichtig. De schrijfster behandelt verder bijvoorbeeld het verschil tussen een mysterie en een raadsel:

Een Mysterie is een geheim, waarvan het antwoord altijd uitgesteld wordt.

Een mysterie, mijn vriend, is datgene waarvan het antwoord nooit gevangen kan worden. Datgene wat jou in een pijnlijke en tegelijkertijd hoopvolle situatie brengt.

‘Maar’, vroeg ik Parang Jati eens, ‘hoe moeten we deze ingewikkelde zaken aan de domme dorpelingen en de dikhuidige machthebbers vertellen? Welke taal ga jij gebruiken?’

Hij antwoordde: ‘Een baby geven wij pap. Maar een sterke baby geven we zemelen. Zo is de keuze van voedsel afhankelijk van ons vermogen om te kauwen en te verteren.’

Een ander motief in het boek is framing en een strategie om een belang te behartigen. Een mijnbouwbedrijf gebruikt bijvoorbeeld een islamitische groep die tegenstanders (bezorgd om het milieu)  afschildert als afgodenaanbidders. Ook zijn er geheimzinnige moorden, waarschijnlijk gepleegd door het leger, om angst te zaaien onder de bevolking. Dit waren methoden die daadwerkelijk werden gebruikt door het regime van Soeharto, zoals hij zelf toegeeft in zijn autobiografie, en die nog een tijdlang doorgingen in de overgangsperiode.  

De postmoderne mens heeft een kritische houding. Hij neemt geen ‘anti’-houding aan en pretendeert niet de mens uit de duisternis te kunnen verlossen. Een kritische houding aannemen komt neer op het besef dat er verschillende waarheden zijn, en dat achter die waarheden de schimmige schaduwen van de machthebbers schuilen. Het enige wat je kunt doen is onophoudelijk kritiek uitoefenen op die machthebber. Niet om die omver te werpen, maar om tegenwicht te geven.

Deze roman is deels een afrekening met de Orde Baru, de ‘Nieuwe Orde’ van Soeharto. Schrijfster Ayu Utami mag in dat opzicht zeker moedig worden genoemd. Ik vond de roman vrijer, meer bebas, vrijmoediger dan ik had verwacht van een Indonesische roman. Utami schrijft vrijuit over seks, en dan ook nog eens vanuit het gezichtspunt van haar mannelijke hoofdpersoon, wat tamelijk knap is omdat het niet geforceerd overkomt. Ze schrijft als een kerel. De zinnen zijn over het algemeen tamelijk kort, wat inherent is aan de Indonesische taal.

Een minpunt zou kunnen zijn dat de schrijfster veel uitlegt. Zo voert ze tegen het einde de geschriften van Parang Jati op, waarin al het voorgaande nog eens wordt samengevat. Zelf vind ik het niet bezwaarlijk. De vorm, een verhaal doorspekt met krantenartikelen, dagboekfragmenten, brieven, mythes, enzovoorts, vind ik fijn. Het is een beetje zoals Multatuli’s Max Havelaar, ik hou ervan.

Over de waarheid lezen we dan in een bijzin, volledig tussen haakjes:

(Noteer dit! Het zijn niet de mensen die de waarheid aan het licht brengen, maar het is de waarheid die zichzelf openbaart, vanuit de aarde. Zo gaat dat nu eenmaal. Dus wees vooral niet arrogant en denk niet dat jij de waarheid aan het licht brengt.)

Het boek heeft als motto: ‘Voor mijn vaderland Indonesië, dat ik met verdriet in mijn hart liefheb.’ Een spannend verhaal, goede dialogen, veel inzichten om over te mijmeren, rake observaties. Als de andere romans van Ayu Utami ook zo zijn, kan zij zo maar een van mijn favoriete schrijvers worden.

Dit vind je misschien ook leuk...

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *