Lichter dan ik – Dido Michielsen7 min read

Lichter dan ik vertelt het verhaal van Isah, een vrouw die opgroeit binnen de muren van het paleis (de kraton) van de Sultan van Yogyakarta op Midden-Java, Indonesië. Ze is geen prinses, maar de dochter van een ongehuwde moeder die aan het hof batikkleden maakt. Haar vader, die ze niet kent, blijkt een prins te zijn, maar deze heeft zijn dochter niet officieel erkend.

In die tijd, in de tweede helft van de negentiende eeuw, was het zo dat als de jonge vrouwen en meisjes gingen baden, de Sultan hen door een kijkgat in een torentje zat te bespieden. Hij koos het meisje uit waar hij zin in had en zij werd door de abdi dalem, de bedienden van de Sultan naar een speciale slaapkamer gebracht. Deze slaapkamer en de baden zijn nu te bezoeken (ik ben er geweest, het is een aanrader als je in de buurt bent).

Ook lagere prinsen hadden dergelijke voorrechten. Zo werd ook de moeder van Isah zwanger. Het was gebruikelijk in die tijd. Een ander gebruik was dat Nederlandse officieren of ambtenaren als vrijgezel vaak een nyai namen. Een ‘inlands’ meisje vervulde als nyai de dubbelfunctie van minnares en huishoudster.

Vaak werden er kinderen geboren. Nu en dan trouwde de Nederlander alsnog met zijn nyai, maar menigmaal werd ze verstoten zodra hij de kans kreeg om alsnog een Europese vrouw te trouwen. Of hij stapte op de boot naar Nederland en kwam nooit meer terug, zoals in de roman Halfbloed van Johan Fabricius. Soms werden nyai’s door mannen zelfs tegen betaling ‘overgedaan’ aan vrienden of kennissen.

Overigens is het woordje ‘nyai’ afkomstig uit Bali en met gastarbeiders via Batavia het Maleis (Indonesisch) ingeslopen, zo lezen we bij Van der Tuuk in de door Rob Nieuwenhuys bezorgde brievenbundel De pen in gal gedoopt. Het betekent (nog steeds) ‘jonge, ongetrouwde vrouw’. De betekenis als ‘bijvrouw’ of ‘concubine’ is er later door toedoen van de Nederlanders bijgekomen.

Schrijfster Dido Michielse vond in haar stamboom zo’n nyai. Ze zegt: ‘Ik wond me op dat er zo weinig bekend is over het lot van deze vrouwen en wilde ze daarom aan de vergetelheid ontrukken’ (bron). De hoofdpersoon Isah in de roman biedt zich op zestienjarige leeftijd aan als nyai aan een Nederlandse officier om niet te hoeven uitgehuwelijkt, zoals haar moeder had bedacht.

Het uithuwelijken van jonge meisjes, vaak als tweede of derde vrouw aan een oude prins of sultan, was een vast gebruik in hogere kringen op Java. Zelfs Kartini, met haar vooruitstrevende vader, haar geëmancipeerde denkbeelden en goede contacten kon daar in 1903 niet aan ontkomen. Maar ook het leven als nyai is niet bepaald een feest.

Naarmate mijn begrip van zijn moedertaal vooruitging, merkte ik dat Gey [de Nederlandse officier] en zijn vrienden de Javanen niet erg hoogachtten: ‘inlanders’ werd altijd op neerbuigende toon gezegd. Ze vonden ons ‘achterlijke inboorlingen’ die er zonder de Nederlanders niets van terecht zouden brengen. Ze begrepen niet hoe wij leefden en met elkaar omgingen – alsof ze zich er ooit werkelijk in verdiepten – en ze vonden dat de inlanders de eeuwen van onderwerping wel wat meer mochten waarderen. Anders hadden er immers nooit treinen gereden, was er geen Grote Postweg aangelegd en waren er geen bruggen over de kali gekomen.

De Nederlandse officier in het verhaal vindt het prima om kinderen te krijgen met zijn jeugdige huishoudster, speelt met ze, maar dankt ze daarna net zo makkelijk weer af. Zelfs zijn vrienden vinden het op een gegeven moment te gortig worden:

‘Rudolph, ik vind het vervelend om ter sprake te moeten brengen, maar enige verantwoordelijkheid heb je natuurlijk wel voor deze kinderen,’ zei Arnold.
‘Doe niet zo mal, het is maar een stel inlanders. Best lief hoor, maar niet iets wat ik de rest van mijn leven met me mee kan slepen.’

Vanzelfsprekend is elke hedendaagse lezer verontwaardigd. Wat een schoft! En zo zijn alle Nederlanders in het verhaal: ze zijn ruw, ongegeneerd, arrogant, lusten alleen boerenkool, enzovoorts.

Isah is dus een vrouw zoals de voormoeder van de schrijfster geweest zou kunnen zijn. Bij gebrek aan feitelijke gegevens is het verhaal ontsproten aan de literaire fantasie van Dido Michielsen, maar binnen de kaders van het onderzoek dat ze heeft gedaan. Zo kwam de roman tot stand waarmee ze op 62-jarige leeftijd haar literaire debuut maakte.

Het decor van de roman is interessant, vooral het deel dat in de kraton speelt, maar het verhaal is enigszins voorspelbaar en de personages hebben nauwelijks diepgang. Sommige feitjes zijn nogal geforceerd ingepast in de vertelling, zoals de vermelding dat Batavia in 1899 al een elektrische tram had. Het lijkte me niet voor de hand liggen dat een oude nyai die haar levensverhaal vertelt opeens met zo’n weetje voor de dag komt.

Dat is ook een nadeel van de gekozen vorm, namelijk van een vertelling door de hoofdpersoon. Het taalgebruik past daar eigenlijk niet goed bij. Ik kan me in elk geval niet goed voorstellen dat zo iemand, die nooit naar school is gegaan, stijve formuleringen gebruikt als: ‘dit vraagstuk loste zichzelf echter op.’

Niet consequent is de keuze van de Indonesische vertaling van de hoofdstukken. Daarbij is weliswaar de oude spelling gebruikt (zoals die in de koloniale tijd in zwang was en in de Republiek nog tot in 1972), maar het Javaans zou meer voor de hand liggen. Bovendien staan er ook fouten in de vertaling. De hoofdstuktitel ‘Dit is het huis waar jij hoort te zijn’ wordt foutief vertaald als ‘Di mana saya berada di rumah.’

Zoals in elke ‘Indische roman’ vanaf de negentiende eeuw een kennelijk niet te vermijden traditie is, zijn ook in Lichter dan ik veel onvertaalde Indonesische (Maleise) woordjes opgenomen. Het is een makkelijke manier om een exotisch sfeertje te schetsen en gaat in de trant van ‘ik ging op de pasar bij de kali een paar pisangs kopen en wat beras voor de nasi.’ Die woordjes kun je dan opzoeken in de ‘verklarende woordenlijst’ achter in het boek. Het zijn bijna altijd dezelfde woordjes, waarvan ik er zojuist een paar heb genoemd.

Maar in Lichter dan ik lijken sommige termen in het boek rechtstreeks te zijn vertaald via Google Translate of zoiets. Zo staat er in plaats van godzijdank ‘terima kasih kepada Allah’. Hoewel ik zelf nog maar een beginner in de Indonesische taal ben, kan ik me niet voorstellen dat dit zo wordt gezegd. Men zou misschien kunnen zeggen ‘saya berterima kasih kepada Allah’ maar dat betekent dan niet godzijdank, maar ‘ik ben God dankbaar’. Een Javaan zou eerder zeggen: ‘Wah syukur sanget dateng Gusti’ (met dank aan Daniel Varianto voor de vertaling).  Als uitroep godzijdank! zegt men (op Java en elders in Indonesië) ‘alhamdulillah’ of ‘syukurlah’.

Ook in de eerder genoemde ‘verklarende woordenlijst’ staan fouten. De Javaanse term voor dienaar van de Sultan is abdi dalem, maar dat betekent heus niet letterlijk ‘mijn vader’, zoals in het boek staat. Taalkundig klopt het niet en overigens waren er veel vrouwelijke abdi dalem, dus het is niet logisch. Het moet een vergissing zijn.

Het is wellicht een beetje muggenziften, maar het zijn net te veel kleine onvolkomenheden om niet te vermelden. Het boek is geslaagd om aandacht te vragen voor het zware en tragische leven van de nyai in Nederlands-Indië. De Nederlanders van toen deden weinig om de situatie van deze vrouwen te verbeteren. Overigens lijkt het mij niet aannemelijk dat ze het beter zouden hebben gehad zonder koloniale overheersers. Ook binnen de paleismuren hadden vrouwen immers geen rechten, laat staan in de kampong daarbuiten.

Geslaagd dus als voorlichtingsmateriaal, minder als roman. Daarvoor zijn het verhaal, de personages en de algehele uitwerking te oppervlakkig. ‘Haasse, Couperus en Multatuli schreven prachtige romans, maar nooit met de ogen van de gekoloniseerde,’ zei Dido Michielsen in een vraaggesprek met Robert Vuijsje voor de Volkskrant. Dat mag dan zo zijn, als romanschrijvers staan die drie toch echt nog heel wat treetjes hoger op de literaire ladder.

Dit vind je misschien ook leuk...

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *