Terug tot Ina Damman – S. Vestdijk3 min read
Terug tot Ina Damman is veel minder zware kost dan je misschien zou denken. Het is een sprankelend boek met veel lichtvoetige ironie. De typering van de personages is meesterlijk. Du Perron omschreef het als meedogenloze satire: ‘Al deze kleine viezerds, waar men de toekomstige viezerds van de burgermaatschappij al in proeven kan, zijn haast onovertrefbaar weergegeven.’
Die kleine viezerds zijn de klasgenootjes van Anton Wachter, die hem pesten met het woord ‘vent’, zoals zijn vader hem altijd noemde. Als Anton daar gevoelig voor blijkt te zijn, begint het pesten pas echt. Dit is een van de actuele, of beter gezegd tijdloze thema’s van het boek. Wie wil weten hoe pesten in zijn werk gaat, hoe een gepest kind zich voelt en hoe hij zich gaat gedragen, moet dit boek bestuderen.
Max Mees stond voor hem, met zijn fel, geel-bleek samenzweerdersgezicht met de boze, zwarte ogen. In geen maand hadden ze elkaar gezien.
‘Hallo!’
‘Hé lui, daar heb je vent ook!’ hoorde hij op hetzelfde ogenblik een andere, zwaardere stem achter zich, de stem van een van de oudere jongens. Op de rand van de stoep staande, met zijn gezicht naar het schoolgebouw, zag hij niets anders dan de vage schim van een gordijnkoord, schuin afhangend achter matglas; daaromheen werd alles wazig alsof het wegglijden ging. Hij was doodsbleek geworden. Juist begon de bel te luiden.
Niemand schetst beter de binnenwereld, de gedachtespinsels van mensen dan Vestdijk. Met ironie en met oog voor alle nuances, zonder moraal en zonder de politiek-correcte waan van de dag.
Vestdijk putte uit zijn eigen herinneringen. Unieke indrukken zijn het niet, er zijn zo veel mensen die kunnen terugblikken op een jeugd waarin ze werden gepest en verliefd werden op een meisje uit de klas. Hier geldt het woord van Schopenhauer: ‘Het doet er daarom, in het goede en in het kwade, oneindig minder toe wat iemand in zijn leven tegenkomt en ervaart, dan hoe hij het ervaart, hoe en in welke mate hij in het algemeen ontvankelijk is. (…) Hetzelfde voorval dat buitengewoon interessant is wanneer het een genie overkomt, zou voor een duffe kop een slome scène uit het alledaagse leven zijn geworden.’
Voetstappen! Ze kwam. Hoek Hamerstraat, nog even… Tien passen van hem vandaan, negen, acht, zeven…
In lasthouding, haar arm en schouder hoog over haar schooltas, kwam Ina Damman vlug naderbij. De mantel had ze aangetrokken; ze liep vlug en wat gejaagd, met een vrij zwaaiende linkerarm. Maar ze bleef nu stilstaan, opgehouden in haar vaart, haar gezicht schuin naar boven gericht. De twee lantaarns van het Werfplein waren achter hem. Hij zag de bleke ronding van haar gezicht, maar niet de ogen, die in de schaduw van haar hoed lagen. Nooit waren haar jukbeenderen zo duidelijk geweest. Ze was vlak bij hem.
De meeste mensen zullen, terugdenkend aan hun jeugd, hun schouders ophalen over hun kinderlijke naïviteit om zich vervolgens te wijden aan de dagelijkse beslommeringen van het leven. Zo niet Vestdijk. Hij nam de gevoelens en gedachten van het kind dat hij ooit was uiterst serieus. Binnen in zijn werkkamer, met de gordijnen dicht, propjes in zijn oren en de stofzuiger aan om het geluid van de wereld buiten te houden, overdacht hij wat hij ooit had meegemaakt.
Dit waren de bouwstenen waaruit hij zijn oeuvre opbouwde. Hij was kind geweest, had gestudeerd, maakte af en toe een reisje naar Duitsland en ging soms een avondje naar Amsterdam. Precies op de helft van zijn leven (al kon hij dat toen nog niet weten) besloot Vestdijk dat dit voldoende was; er was genoeg stof voor een schrijversleven. Zoals hij in het slot van Terug tot Ina Damman beschrijft, bleef hij inderdaad tot aan zijn dood op 72-jarige leeftijd onwankelbaar trouw aan zijn ideaalbeeld, ‘aan iets dat hij verloren had, -aan iets dat hij nooit had bezeten’.
Recente reacties