The Privateer – Jon Ekerold5 min read
Als jongen spelde ik alle motorbladen die mijn oom aan mij uitleende. Ik zag hem niet zo heel vaak, maar als het zover was, kreeg ik een grote stapel mee naar huis. Ik las ze van voor naar achteren en andersom. In het begin werd ik nog aangetrokken door toermotoren (met grote kuipen en zo veel mogelijk klokjes op het dashboard) en crossers, maar vanaf mijn tiende ongeveer was mijn passie wegracen en snelle, sportieve motoren. En dat is altijd zo gebleven.
Pas rond mijn twaalfde mocht ik mee naar mijn eerste echte wegrace, een nationale wedstrijd in Helmond. Dat was in 1982. Maar omdat ik alle jaargangen van het weekblad Motor en het tweewekelijkse Moto73 vanaf 1976 uit mijn hoofd kende, kon en kun je mij nog steeds alles vragen over coureurs in de jaren ’70.
Ik herinner me nog heel goed een zwartwit-foto van Jon Ekerold uit Zuid-Afrika. Hij had net zijn been gebroken in een val en ik kon me voorstellen dat hij veel pijn had. Maar hij zat rustig in zijn leren racepak langs de kant van het circuit te wachten op een ambulance. Zijn helm had hij afgezet en zijn haar stond half overeind. Hij vertrok geen spier en rookte een sigaret. Een man van staal, met half toegeknepen ogen; een blik als de Marlboroman, toen nog het summum van onverschrokken mannelijkheid. Jon Ekerold op die foto was een van de coolste personen die ik ooit had gezien.
Aan deze foto moest ik denken toen ik ergens via Twitter las dat Jon Ekerold ooit zijn autobiografie heeft geschreven en dat het boek via de man zelf nog steeds verkrijgbaar was. Ik achterhaalde het mailadres, stuurde een bericht en prompt kreeg ik antwoord. Ekerold woont tegenwoordig kennelijk in Duitsland en na overmaking van 35 euro kwam ik in het gelukkige bezit van het boek, voorzien van de million dollar autograph (zoals hij met een knipoog schreef) van de voormalig wereldkampioen zelf. Hij had ook nog een paar vriendelijke opmerkingen over Nederland en zijn inwoners. Niet verwonderlijk, want zijn eerste overwinning buiten Zuid-Afrika haalde hij op het stratencircuit van Hengelo, in 1977, en Ekerolds eerste grote sponsor was Opstal, een dakbedekkingsbedrijf uit Oisterwijk.
Jon Ekerold is een rebel, een van die sportmensen die gewoon zeggen wat ze denken. Hij probeert ook zijn eigen drijfveren te analyseren:
I regarded myself as nothing more than a simple motorcycle racer. The problems of mankind were unlikely to be solved or altered in any way by my consideration of them, and as such, I saw any effort in that direction as a complete waste of time. I think in many ways racing was a form of escapism for me, because only when I was alone on my machine did I feel a sense of freedom that was impossible for anyone else to invade. I was in charge of my survival. I was in control of my destiny. Not someone else who believed in some ‘kooky’ idea and insisted I believe it as well. My opinion was, let the rest of humanity chase their tails up their own backsides if that’s what makes them happy. I just wanted to be left alone and get on with my own life.
Ekerold is in zijn boek genadeloos voor de in zijn ogen verwaande mediasterren uit de racerij in zijn tijd, zoals Barry Sheene en Jackie Stewart. Opvallend aardige woorden heeft hij over voor mijn Nederlandse jeugdhelden: Wil Hartog, Jack Middelburg en Boet van Dulmen. Dat waren ook mensen als hij, zonder grootspraak of sterallures.
Net als de Nederlanders, met name Jack en Boet, was Jon Ekerold een privérijder met chronisch gebrek aan geld om zijn sport te bekostigen. Zodoende moest hij alles zelf doen en waren zijn motoren vaak veel minder snel en licht dan de fabrieksmotoren.
Pas toen hij 28 was reed Ekerold zijn eerste GP. Hij was op de bonnefooi overgekomen uit het verre Zuid-Afrika. In die tijd kon iedereen zich nog gewoon inschrijven voor een wedstrijd die telde voor het wereldkampioenschap. De circuits waren stratencircuits met een lengte van vele kilometers, zoals die op het eiland Man, de oude Nürburgring, Assen, Francorchamps, Brno (Tsjechoslowakije), Imatra (Finland) en Opatija in Joegoslavië. Coureurs reden duizenden kilometers door Europa, met vaak lange wachttijden voor de grens.
Op een dag kreeg Ekerold van zijn sponsor 50.000 Zwitserse franks om twee racemotoren van te kopen. Het geld zat contant in een grote tas, die hij prompt vergat en in een wegrestaurant liet liggen…
Racen was in die tijd levensgevaarlijk, veel meer dan nu. Als er iets kapot ging tijdens de training, moest de monteur de hele nacht doorwerken in een tentje om de boel te repareren, meestal met hulp van de rijder.
Dat het Jon Ekerold uiteindelijk lukte om als privérijder wereldkampioen te worden in de 350cc (in 1980) was een klein wonder. Maar de weg naar de top was lang en hard. Een jaar later lukte het Jack Middelburg nog om zonder fabrieksondersteuning de GP van Silverstone te winnen door in een rechtstreek duel wereldkampioen Kenny Roberts te verslaan. Daarna is zoiets niet meer voorgekomen. Voor Ekerold was het succes voorbij na het behalen van de felbegeerde wereldtitel.
De lessen uit The Privateer zijn: doe belangrijke dingen zelf, laat ze niet over aan anderen; ga niet voor het geld; geef nooit op en stop op je hoogtepunt (Valentino Rossi heeft deze laatste les gemist). Wie wil weten waarom, moet dit boek lezen.
(En hoe zat het die tas met een vermogen aan Zwitserse Franken erin, die hij langs de Autobahn was vergeten? Het waren andere tijden. De tas was gevonden door een werknemer van het wegrestaurant en de coureur kreeg hem terug met al het geld er nog in.)
Recente reacties